Annotatie bij EHRM 29 maart 2005 (Alinak / Turkije), EHRM 13 september 2005 (iA / Turkije) en EHRM 31 januari 2006 (Giniewski / Frankrijk)

Abstract

In de eerste zaak ging het om een door de klager geschreven roman die door de Turkse autoriteiten in beslag is genomen, omdat deze zou kunnen aanzetten tot haat en geweld. Omdat het gaat om een roman – een artistieke expressie die slechts een klein publiek zal bereiken- zullen de gevolgen daarvan voor de openbare orde gering zijn. De inbeslagneming wordt niet noodzakelijk geacht in een democratische samenleving. Schending van artikel 10 EVRM. In de tweede zaak wordt een Turkse uitgever beboet wegens het uitgeven van een roman die vemeende beledigende passages over de profeet Mohammed bevat. Het Hof acht de boete noodzakelijk en proportioneel gezien de aanval op de profeet Mohammed, die beledigend wordt geacht, en de geringe hoogte van de boete. Geen schending van artikel 10 EVRM. In de derde zaak wordt in een in Frankrijk gepubliceerd artikel een verband gesuggereerd tussen de Holocaust en het beweerdelijke anti-judaïsme van het Christendom, in het bijzonder sommige passages in de bijbel. Het artikel trachtte vanuit historisch-journalistieke invalshoek een bijdrage te leveren aan een onderzoek naar de oorzaken van de Holocaust. Geen opzettelijke belediging en daarom schending van artikel 10 EVRM.
In de noot wordt de 'Turkse jurisprudentie' van het Hof over scheiding van kerk en staat, politieke expressie in Turkije en conflicten tussen godsdienst en meningsuiting op een rij gezet. Voorts geeft de noot een kritische analyse van de jurisprudentie van het Hof over artistieke expressie in relatie tot godsdienst, moraal en politiek. Het bepleit een andere aanpak dan die het Hof op basis van de Handyside jurisprudentie nog steeds volgt.

Grondrechten, Vrijheid van meningsuiting

Bibtex

Case note{nokey, title = {Annotatie bij EHRM 29 maart 2005 (Alinak / Turkije), EHRM 13 september 2005 (iA / Turkije) en EHRM 31 januari 2006 (Giniewski / Frankrijk)}, author = {Dommering, E.}, url = {http://www.ivir.nl/publicaties/download/Annotatie_NJ_2007_198_200.pdf}, year = {0511}, date = {2007-05-11}, journal = {NJ}, number = {17}, abstract = {In de eerste zaak ging het om een door de klager geschreven roman die door de Turkse autoriteiten in beslag is genomen, omdat deze zou kunnen aanzetten tot haat en geweld. Omdat het gaat om een roman – een artistieke expressie die slechts een klein publiek zal bereiken- zullen de gevolgen daarvan voor de openbare orde gering zijn. De inbeslagneming wordt niet noodzakelijk geacht in een democratische samenleving. Schending van artikel 10 EVRM. In de tweede zaak wordt een Turkse uitgever beboet wegens het uitgeven van een roman die vemeende beledigende passages over de profeet Mohammed bevat. Het Hof acht de boete noodzakelijk en proportioneel gezien de aanval op de profeet Mohammed, die beledigend wordt geacht, en de geringe hoogte van de boete. Geen schending van artikel 10 EVRM. In de derde zaak wordt in een in Frankrijk gepubliceerd artikel een verband gesuggereerd tussen de Holocaust en het beweerdelijke anti-judaïsme van het Christendom, in het bijzonder sommige passages in de bijbel. Het artikel trachtte vanuit historisch-journalistieke invalshoek een bijdrage te leveren aan een onderzoek naar de oorzaken van de Holocaust. Geen opzettelijke belediging en daarom schending van artikel 10 EVRM. In de noot wordt de 'Turkse jurisprudentie' van het Hof over scheiding van kerk en staat, politieke expressie in Turkije en conflicten tussen godsdienst en meningsuiting op een rij gezet. Voorts geeft de noot een kritische analyse van de jurisprudentie van het Hof over artistieke expressie in relatie tot godsdienst, moraal en politiek. Het bepleit een andere aanpak dan die het Hof op basis van de Handyside jurisprudentie nog steeds volgt.}, keywords = {Grondrechten, Vrijheid van meningsuiting}, }